Theoretische geschiedenis. Revolutie in de Russische Historiografie. Themanummer.
Als je samen een tentoonstelling maakt, moet je het eens worden over de tekst van de catalogus [1]. Als het een historische tentoonstelling is, over de betrekkingen tussen twee landen, treden er natuurlijk verschillen aan het licht in gezichtspunten van waaruit een ‘opstand’ of juist een ‘revolutie’ worden beschreven.
‘Historische schatten uit de Sovjetunie’ (Haags Gemeente Museum, 1966) of ‘Meesterwerken uit de Hermitage’ (Museum Boymans-Van Beuningen, 1985) waren tentoonstellingen die geen ideologische problemen opleverden. Later, in de tijd van de perestrojka, kwamen er ook tentoonstellingen uit de USSR naar Nederland die meer tekst en uitleg behoefden. Tentoonstellingen van werken van twintigste-eeuwse Russische schilders die in eigen land nog net niet, maar in het buitenland al wel getoond konden worden, zoals Malevitsj. De Nederlandse schrijvers van de catalogi wijdden uit over de esthetische opvattingen van de schilders maar waren vaak nog voorzichtiger dan hun sovjetcollega’s bij het geven van de historische context waarin deze kunst ontstond. Pas bij ‘De Grote Utopie’, voorbereid in de jaren 1988-1992, is daar verandering in te bespeuren. Dit waren allemaal tentoonstellingen afkomstig uit Rusland die te zien waren in Nederland.
Maar Nederlandse exposities drongen ook tot Rusland door. In 1988 bijvoorbeeld was de ‘World Press Photo’-tentoonstelling te zien in Moskou. Russische geschiedenisstudenten vertelden dat ze genoten hadden. Niet de foto’s waren zo bijzonder geweest, maar de onderschriften. Zij hadden kunnen lezen wat er allemaal gebeurd was in het jaar 1987 in de wereld. De jaren van de ‘perestrojka’ maakten de pers steeds vrijer en Russische historici begonnen ‘Witte plekken’ in hun geschiedenis in te vullen. Maar hoe was het gesteld met de overbekende geschiedenis van vóór 1917, konden Russen die al wat ‘bij de tijdser’ optekenen?
In 1989 was er in Moskou een gezamenlijk opgezette Nederlands-Russische tentoonstelling te zien: ‘Russen en Nederlanders, 1600-1917. Uit de geschiedenis van de betrekkingen tussen Nederland en Rusland’. Het initiatief voor de tentoonstelling was uitgegaan van de historische afdeling van het ministerie van buitenlandse zaken van de Sovjetunie en de voorbereidingen hadden vijf jaar geduurd. De Russische kant wilde aanvankelijk een tentoonstelling maken van archiefstukken uit Nederlandse en Russische archieven over de Nederlands-Russische betrekkingen. Met België en Luxemburg hadden de Russen dat al eerder gedaan. Maar het Algemeen Rijksarchief leek het een leuk idee om de tentoonstelling niet tot archiefstukken te beperken en het Rijksmuseum [507] werd gevraagd om mee te werken. De Russische collega’s van buitenlandse zaken vroegen op hun beurt aan het ministerie van cultuur in Russische collecties naar driedimensionele getuigenissen van de betrekkkingen te speuren.
Zo kwam er een tentoonstelling tot stand die bestond uit 350 zeer verschillende objecten, archiefstukken, munten, prenten, boeken, landkaarten en schilderijen die allen één ding gemeen hadden, ze getuigden van de Nederlands-Russische betrekkingen. De exponaten, zoals de Russen tentoongestelde objecten noemen, waren geselecteerd om een lopend verhaal te vertellen vanaf de middeleeuwen tot 1917. Aan de orde kwamen de ontdekkingsreizen in de zestiende eeuw (vondsten in het ‘Behouden Huys’(1596-1597)),
van de graan- en wapentransacties in de zeventiende eeuw (geweren, contracten, gezantschapsgeschenken), de wetenschappelijke contacten die Peter I met Nederlandse onderzoekers onderhield (landkaarten, boeken, preparaten van Frederik Ruysch). Verder de Nederlandse militairen in Rusland in de tijd van Napoleon en de Russische militairen in Nederland. De dankbaarheid van de Nederlandse regering aan tsaar Alexander I voor zijn hulp bij het herstellen van de Nederlandse soevereiniteit en het huwelijk dat daar uit voortvloeide tussen de dochter van tsaar Paul en de zoon van koning Willem I. De tijd van de grote investeringen in de Russische spoorwegen en het verschijnsel van de Vriezenveners. De Russische socialisten, die Multatuli en Heijermans uitgaven en de Nederlanders die ‘in’ Tolstoj waren, besloten het geheel.
De opdracht was geweest om in Nederland een publieksvriendeljke catalogus te schrijven. De Russische collega’s moesten accoord gaan met de tekst. Er waren door beide partijen lange lijsten ingeleverd van mogelijke exponaten, die zich bevonden in Nederlandse en Russische collecties, waaruit een selectie gemaakt was. Daarvoor waren vele sessies nodig geweest, er was hard onderhandeld. Afgesproken was dat alles wat in Amsterdam te zien zou zijn ook in Moskou zou worden tentoongesteld en andersom.
De angsten van een Sovjethistoricus in de jaren 1985-1989
In 1988 waren deze onderhandelingen achter de rug. De catalogus was geschreven, in het Russisch vertaald, en onze Russische partners hadden hem gelezen. Ze waren in Amsterdam om de laatste afspraken te maken over de tentoonstelling. Maar nu gingen ze niet accoord met de tekst! De Russische onderhandelaar had op de stoep van café de Engelbewaarder gezegd dat deze tekst absoluut niet kon. Om de ernst van de zaak te illustreren richtte hij een denkbeeldig machinegeweer op zichzelf en riep: “takke takke tak”. Duidelijk. Maar mijn tekst was niet gevaarlijk! Mijn tekst was absoluut ideologisch in orde. Er stond geen lelijk woord over Rusland in. Bovendien werd er na de dood van Stalin niemand meer doodgeschoten om ideologisch verkeerde teksten. Geen censor zou aanmerkingen kunnen maken. Ik had mijn tekst immers al bij het schrijven zélf gecensureerd. Daarom wilde ik ook zo heel erg graag dat er ook een Russische uitgave zou komen. De Russen echter wilden voor het Russische [508] publiek alleen een foldertje uitbrengen. Waarom? Gemakzucht? Geldgebrek? Of was alleen het feit dat er een tentoonstelling in Amsterdam te zien was geweest al voldoende en telde het Russische publiek niet mee? De overheidspolitiek was in die jaren — de wapenrace was opgegeven — om in het buitenland het vriendelijke gezicht van de USSR te laten zien.[2]
Wat wilden de Russen uit de catalogus schrappen?
Hieronder volgt een aantal voorbeelden van tekst waarin de Russen stukken hebben gewijzigd of vervangen. Als het om een beschrijving van Russische geschiedenis ging, is meestal de Russische variant in de Russischtalige catalogus opgenomen en hield de Nederlandse catalogus zijn oorspronkelijke tekst. Waar het om beschrijvingen van Nederlandse geschiedenis ging, is in bijna alle gevallen de geschrapte tekst weer teruggezet. Daarnaast zijn natuurlijk een aantal goede suggesties en verbeteringen van de Russische partners overgenomen. Alle Russische veranderingen van passages waarvan ik niet honderd procent zeker was, zijn ook in de Nederlandse tekst veranderd.
De voorbeelden ontleen ik aan deel twee en deel drie van de catalogus ‘Russen en Nederlanders’. Een eerste voorbeeld. Peter de Grote was erg bevriend met François Lefort, een Zwitser van Nederlandse afkomst. Lefort maakte snel carrière in Peters leger en werd de eerste Russische admiraal. Dankzij de nieuwgebouwde Russische vloot slaagde Peter erin Azov op de Turken te veroveren. De volgende passage komt in de Nederlandse catalogus wèl en in de Russische niet voor:
‘François Lefort had altijd veel invloed gehad op de vier en twintig jaar oude tsaar, maar na dit grote succes behaald met de eerste Russische oorlogsvloot, was het niet moeilijk om Peter over te halen om zelf in het Westen te gaan kijken of er nog meer moderne technieken konden worden overgenomen’.
Peter vertrok met het Grote Gezantschap onder leiding van François Lefort, incognito, onder andere naar Nederland. Het gezantschap werd op 5 oktober 1697 op het Binnenhof ontvangen:
‘Peter kon slecht tegen officiële gelegenheden. Hij kreeg het dan fysiek benauwd. De besprekingen verveelden hem al gauw en hij verliet de plechtige bijeenkomst door wat nog steeds het tsaar Peterpoortje wordt genoemd’.
In de Russische catalogus krijgt Peter het niét fysiek benauwd maar verveelt het hem wél al gauw. De Russen kregen hun zin waar het lichamelijke ongemakken van een historische figuur betrof. Russen kijken immers nog met negentiende-eeuwse ogen naar de helden uit hun geschiedenis. Maar dat het hem verveelde is de essentie van de anecdote over het tsaar Peterpoortje.
Deze verwijdering is dus ongedaan gemaakt.
In de tijd van Stalin werd de Russen verteld dat alle belangrijke ontdekkingen van de laatste honderd jaar niet gedaan waren door Engelsen, Fransen, Duitsers, Russen, Nederlanders en Amerikanen, maar uitsluitend door Russen. Werd daarom de volgende gecursiveerde zinsnede geschrapt?: [509]
‘Omdat Peter wel begreep dat hij niet alleen buitenlanders als bevelhebbers op de vloot kon aanstellen stuurde hij 35 telgen uit de beste families naar het buitenland om een opleiding te gaan volgen’.
Deze zin werd weer hersteld. Bij de Russen viel de stijlfiguur van de denkende tsaar wel vaker niet in goede aarde en soms liet ik dat maar zo. Bijvoorbeeld als ik schreef over de rangentabel, die mensen met een bepaalde ambtelijke rang automatisch van adel maakte, terwijl tegelijkertijd de erfelijke adel bleef voortbestaan: ‘dat Peter wel begreep dat hij zijn eigen geërfde positie in gevaar kon brengen als hij de erfelijke adel afschafte.’
Peter was enthousiast over de zeilkunst van een oude Nederlandse boot die hij in een schuurtje vond en die hij liet opknappen door een Nederlandse timmerman. Hier sneuvelde de zin:
‘In Rusland waren toen zeilboten die scherp aan de wind konden laveren en daardoor als het ware tegen de wind in konden zeilen, onbekend’. Deze zin werd hersteld.
In Amsterdam kocht Peter de gehele collectie natte en droge preparaten van de Amsterdamse hoogleraar in de anatomie professor Frederick Ruysch. De Russen schrapten in de Russische versie:
‘In weerwil van geruchten dat de matrozen onderweg de alcohol uit de potten met de preparaten hadden gedronken en de preparaten bedorven waren, is de collectie van meer dan 900 preparaten tot de dag van vandaag te bezichtigen.’ Dit liet ik zo want het was tenslotte alleen een sterk verhaal dat weliswaar onlosmakelijk met het verschepen van de Ruysch potten van Amsterdam naar Sint-Petersburg verbonden is, maar graag of niet. Het staat nu alleen in de Nederlandse tekst.[3]
Bij het vertrek van het Grote Gezantschap werden er kisten vol modellen van moderne uitvindingen ingeladen. De Russen wilden schrappen:
‘De Amsterdammers op de kade spraken er hun bezorgdheid over uit al die voortbrengselen der techniek aan deze natie te leveren die net haar intrede had gemaakt in de Europese politiek’.
Maar hier is de bron een krantebericht uit die tijd. En dit staat wèl in de Russische tekst. Hier lieten de Russische collega’s zich overtuigen.
Ook bij het beschrijven van de Noordse Oorlog (1700-1721) veranderden de Russen veel. Op een enkele uitzondering na hielden we in deze gevallen elk onze eigen tekst. Wat de Russen schrapten heb ik cursief gezet:
‘De Zweedse koning Karel XII had het opperbevel moeten overdragen en misverstanden die rezen tussen zijn generaals maakten het Peter gemakkelijk. Zijn eerste grote overwinning op de Zweden, die diep de Oekraïne ingetrokken waren en, hongerig door de Russische tactiek van de verschroeide aarde, tenslotte pas bij Poltava op 27 juni 1709 slag konden leveren, gaf Peter I zijn aanzien terug. De herinnering aan de smadelijke nederlaag tegen de Zweden in 1700 bij Narva, toen Peter daags voor de slag zijn troepen had verlaten was uitgewist.’[510]
Het schrijven van de catalogus was haastwerk. Sommige details kwamen uit handboeken, die het best fout konden hebben. Tijd om zulke passages opnieuw te onderzoeken was er niet en dus verdween bijvoorbeeld de volgende zin waar de Russen bezwaar tegen maakten:
‘Napoleon kreeg de sleutels van Moskou aangeboden.’
Maar toen de Russen, als het ging over het geheel door de inwoners verlaten Moskou: ‘Alleen de allerarmsten zijn achtergebleven’, wilden schrappen, hield ik vol. De bron is hier een exponaat van de tentoonstelling: De herinneringen van een Nederlandse officier die de veldtocht naar Rusland heeft meegemaakt.
Toen de Russen Nederland kwamen bevrijden in 1813 beschouwen de Russische troepen ons land als veroverd gebied. Dit betekende dat er oorlogsschatting geëist werd. De volgende zin moest eruit: ‘Het enthousiasme van de bevolking voor de bevrijders werd daar enigszins door getemperd’.
Even verder sneuvelde de passage: ‘Onder leiding van G.K. van Hogendorp werd er in Nederland dadelijk een voorlopige regering gevormd, vooral omdat men bang was anders veroverd gebied te worden waarover de geallieerden naar willekeur konden beschikken; G. K. van Hogendorp had dit gevaar in een vroeg stadium onderkend en een opstand georganiseerd, waardoor hij de Nederlanders tot bondgenoten in de coalitie maakte. Aanvankelijk durfde niemand zich aan te sluiten. De Fransen zaten nog op hun posten. Op 20 november vaardigde hij een proclamatie uit waarbij hij samen met twee vrienden het voorlopige bestuur in naam van Oranje op zich nam. De toestand bleef nog enkele dagen gevaarlijk wegens de nabijheid van de Franse troepen’.
Deze alinea diende als toelichting bij het te exposeren briefje dat G.K. van Hogendorp op 26 november 1813 schreef aan de Russische generaal-majoor A. Benckendorff in Overijssel om meer Kozakken richting Amsterdam te sturen.
Vaak moesten algemene passages, waarin politieke achtergronden werden belicht, het ontgelden. Het tentoonstellen van een briefje, geschreven door Willem van Oranje (later koning Willen I), op 30 november 1813, een week nadat hij in Scheveningen geland was, gericht aan tsaar Alexander I waarin hij schrijft hoe ‘hij volgens de unanieme wil van het volk dat zijn plaats onder de onafhankelijke volkeren van Europa weer had ingenomen dank zij de moed en de victorieuze wapenen van Alexander I’, behoeft enige uitleg: ‘Met de terugkeer van Willem I werd allerminst de toestand van vóór 1795 hersteld…’ De tekst van de catalogus legt verder uit dat Willem I een constitutioneel vorst is geworden en dat de beginselen van de Franse revolutie: Vrijheid en Gelijkheid – ook na het vertrek van de Fransen behouden bleven.
De Russen schrapten: ‘Vrijheid betekende vrijheid van godsdienst en van drukpers. Gelijkheid betekende gelijkheid voor de wet, gelijke rechten voor[511] de katholieken, voor de joden, en op den duur ook voor de protestantse afgescheidenen. De feodale voorrechten, voorzover die er in Nederland nog waren geweest om af te schaffen, bleven in 1814 ook afgeschaft.’
Deze passages met typisch Nederlandse aangelegenheden werden weer ingevoegd in de Russische tekst. Maar in andere gevallen, als meer algemene Europese gebeurtenissen werden beschreven, sloten we een compromis en dan ieder zijn eigen weg. Zo kwam in de Nederlandse versie te staan:
‘In het Europese revolutiejaar 1830 wilden Belgische opstandelingen zich afscheiden van de Noordelijke Nederlanden. De grote mogendheden, ook de Russen, legden zich al gauw neer bij een afscheiding. De Nederlanders niet. Prins Willem nam de leiding van de militaire operatie op zich, die bekend zou worden als de Tiendaagse Veldtocht. Tsaar Nicolaas I had koning Willem I misschien wel te hulp willen komen. Hij was tenslotte de behoeder van de bestaande orde in Europa en werd de gendarme van Europa genoemd. Maar onder invloed van de revoluties in Parijs en Brussel was er ook in Warschau een opstand uitgebroken waarbij de Polen zich tegen de Russische overheersers (De Russen schrijven: het Russische tsarisme) keerden. Dat eiste zijn aandacht op. Zijn zwager Willem moest proberen het alleen op te knappen. Willem behaalde aanvankelijk grote militaire successen bij Hasselt en Leuven. Hij moest de strijd echter opgeven, omdat de Fransen de Belgen te hulp waren gekomen en het niet de bedoeling was de Fransen bij het conflict te betrekken. Anna Paulowna leest op het schilderij van J. B. van der Hulst een brief van Willem. Anna is trots op hem. Zij schrijft aan de tsaar, haar broer, zijn heldendaden.’
In het Russisch staat er:
‘In 1830 splitste, als gevolg van de revolutie, België zich af van de Noordelijke Nederlanden en werd een zelfstandige staat. De voorwaarden voor de afscheiding werden geregeld in het verdrag van Londen op een conferentie van de grote mogendheden. Maar deze voorwaarden werden verworpen door Willem I, die een militaire operatie leidde die de geschiedenis inging als de “Tiendaagse Veldtocht”. De Russische tsaar Nicolaas I kon geen hulp aan de Nederlanders verlenen, omdat zijn aandacht op dat moment gevraagd werd in Warschau, waar onder invloed van de revolutie in Parijs en Brussel een opstand was uitgebroken tegen het Russische tsarisme. Aanvankelijk behaalde Willem I successen. Maar de Fransen kwamen de Belgen te hulp. En de koning was genoodzaakt, van verdere strijd af te zien, en de onafhankelijkheid van België te erkennen.’
Op dezelfde wijze is het gegaan met de passage over de dood van Poesjkin. De Russische dichter Aleksandr Poesjkin is voor de Russen een heilige. Op de tentoonstelling lag het gedicht dat hij schreef als scholier voor de Prins van Oranje. In de Nederlandse catalogus staat:
‘De volgende maal dat Poesjkin een rol speelde in de Nederlands-Russische betrekkingen werd het zijn dood. Poesjkin en d’Anthès, de pleegzoon of [512] zoals we dat nu noemen, vaste vriend van de Nederlandse gezant Van Heeckeren, duelleerden om de eer van Van Heeckeren. Als diplomaat kon Van Heeckeren niet zelf duelleren. Poesjkin had hem een brief geschreven vol beledigingen over zijn verhouding met d’Anthès. Poesjkin verdacht Van Heeckeren ervan brieven rond te sturen die beledigend waren voor Poesjkins vrouw. D’Anthès had een affaire met haar gehad en hoewel hij in januari 1837 getrouwd was met haar zusje, staakte hij zijn avances niet. Het duel vond plaats op 27 januari 1837. D’Anthès schoot het eerst en verwondde Poesjkin dodelijk in de buik.’
Deze passage werd in de Russische versie:
‘A.S. Poesjkin werd dodelijk gewond door de aangenomen zoon van de Nederlandse gezant van Heekeren, D’Anthès, tijdens een duel op 27 januari 1937 om de eer van de vrouw van de dichter’.
Poesjkins dood op 29 januari bracht een geweldige opschudding te weeg. De overheid vreesde demonstraties. Het Nederlandse gezantschap werd bewaakt. Baron van Heeckeren moest zijn post in Petersburg opgeven.
Een brief van Van Heeckeren over het duel wilden de Russen absoluut niet op de tentoonstelling hebben. Meer dan angst voor homosexuele affaires speelde diplomatieke fijngevoeligheid hier een rol. Zij vonden het zo akelig dat er een Nederlander betrokken was bij deze nare zaak dat ze er liever geen aandacht aan wilden besteden.
Een eindje verder in de tentoonstelling worden enkele Nederlandse aandelen in Russische Spoorwegondernemingen getoond. Komisch was het schrappen van het tweede deel van deze zin:
‘Het eerste doel van de aanleg van een spoorwegnet was goederenvervoer. De bestaande verbindingen waren in Rusland altijd een tijd van het jaar onbruikbaar, de rivieren vroren dicht, de wegen waren in de herfst en lente onbegaanbaar door de modder.’ Ook deze zin is weer ingevoegd.
De Russische catalogus is met steun van Buitenlandse Zaken, Stork Machinefabrieken en de stichting Praemium Erasmianum in een oplage van 3.000 exemplaren in Nederland gedrukt, en naar Rusland vervoerd te samen met de vitrines. Na de officiële opening van de tentoonstelling zijn er enkele dagen achtereen daadwerkelijk Russischtalige catalogi in het Poesjkinmuseum verkocht aan bezoekers van het museum. Ook via andere wegen vonden ze een weg naar belangstellenden. Zo werd al dadelijk een exemplaar voor de tienvoudige prijs in een Moskous antiquariaat aangeboden.
Bij de onderhandelingen over de expositie waren er nog al eens meningsverschillen. De keizerlijke Russische adelaar stond op een wapenschild dat in de kantoren van de firma Hope hing, een fraai stuk dat we graag in de tentoonstelling wilden omdat er toch nog wel erg veel tweedimensionele exponaten waren overgebleven in dit aanvankelijk als archieftentoonstelling bedoelde Russische initiatief. Bij een onderhandelingsronde in Moskou werd [513] eerst aangevoerd dat het wapenschild niet nodig was; vervolgens dat het niet mooi was; toen dat er geen plaats voor was. Tenslotte nam het hoofd van de Russische delegatie contact op met zijn meerderen, naar wij gisten. Hij had er kennelijk problemen mee. Was die tsaristische adelaar, symbool van het oude regiem, taboe? Die avond, brachten we als gast van onze Russische collega’s een bezoek aan het het Bolsjoj theater. Tijdens de pauze besloot de leider van de Nederlandse delegatie, S. H. Levie, in een onderonsje, zijn Russische collega van zijn adelaar te ontlasten.
Maar de prent van Nicolaas II, met grote vleugels rondvliegend boven de vredesconferentie in Den Haag in 1898 , gaf onze delegatie niet op. De Russen wilden vooral graag stukken over vrede en vriendschap opnemen. De Nederlanders hadden materiaal over de grote vredesconderentie in 1898 aangedragen. De tsaar had voor deze conferentie het initiatief genomen. Er was een fraai vormgegeven oorkonde waarin honderdduizenden Nederlanders hun steun betuigden aan het vredesinitiatief van de tsaar. De Nederlanders hadden er een grote spotprent van Johan Braakensiek ‘De Czaar als Vrede-engel in 1898’ bijgevoegd. Onze partners wilden deze absoluut niet. Ze draaiden er lang omheen, maar legden toen uit: ze wilden de tsaar niet beledigen. Dit was even moeilijk in te voelen voor de Nederlandse delegatie. Zij zaten hier toch in Moskou anno 1988 te onderhandelen met vertegenwoordigers van de communistische regering die de macht van de tsaren had overgenomen in 1917. We maakten er een principekwestie van. Of helemaal geen onderwerp over de vredesconferentie óf inclusief deze prent als illustratie dat de socialisten niets geloofden van de vredelievende bedoelingen van de tsaar. De Russen gaven toe. De tsaar vloog.
De tentoonstelling werd het eerst ingericht in Amsterdam. Het kwam toevallig zo uit dat in de vitrine de vliegende tsaar naast een artikeltje van Lenin lag, geknipt uit een Russische krant. Het ging over de Nederlandse partijperikelen in 1909. Bij de inspectie van de tentoonstelling een dag voor de opening in Amsterdam, eisten de Russen dat deze twee exponaten in gescheiden vitrines lagen. Dat kon fysiek nooit meer gerealiseerd worden. Goede raad was duur. De directeur van de afdeling Nederlandse Geschiedenis, W.H. Vroom, bedacht een fraaie oplossing die de Russen accepteerden. Er kwam een rood lintje te liggen tussen deze twee exponaten dat besmetting moest voorkomen.
Amsterdam, Jozien J. Driessen van het Reve
[514]
Theoretische geschiedenis. Revolutie in de Russische Historiografie. Themanummer.
Jaargang 19, nummer 4, december 1992. pp.507-515.
[1] Jozien J. Driessen, Russen en Nederlanders, 1600-1917. Uit de geschiedenis van de betrekkingen tussen Nederland en Rusland 1600-1917. Rijksmuseum Amsterdam/ SDU ‘s-Gravenhage 1989. Prijs fl.39.90.
Jozien J. Driessen, Gollandtsy i Roeskië, 1600-1917. Iz otnosjenii mezjdoe Rossiej i Gollandiej. Rijksmuseum Amsterdam/SDU ‘s-Gravenhage 1989. ISBN 901206420-1. Roebel 2,70.
[2] Zoals A.N. Jakovlev in een veel aangehaald artikel in het blad Kommoenist van mei 1987 schrijft: ‘Op bepaalde gebieden kan en moet het socialisme door zijn aard niet wedijveren met het kapitalisme’ … ‘Een vergelijking op economisch gebied valt niet in het voordeel uit van het socialisme. Beter kunnen we de geestelijke en sociale sferen benadrukken’.
[3] Een artikel van V.V. Ginzburg over de Ruysch-collectie, gepubliceerd in een verzamelbundel van het Antropologisch en Ethnografisch Museum in Leningrad, uitgegeven door de Academie van Wetenschappen in 1953, dat ik later in handen kreeg, begint nota bene met deze anecdote.