MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING JACOB CAMPO WEYERMAN 36 (2013), 1, 74-77.
Robert Collis, The Petrine instauration. Religion, esotericism and science at the court of Peter the Great, 1689-1725. Leiden, Brill 2012. 583 p. Prijs: € 184.
In The Petrine instauration wil Robert Collis aantonen dat wij bij het bestuderen van de hervormingen van tsaar Peter de Grote (1672-1725) een aantal invloeden veronachtzaamd hebben. Wij hebben de hervormingen te seculier en rationeel geinterpreteerd en daarbij het aspect van het religieus op te vatten begrip instauration (herstel) niet genoeg benadrukt. Ook de invloed van Westers esoterisme, met zijn occulte wetenschappen en vrijmetselarij, hebben wij niet voldoende aandacht gegeven. Laten wij kijken of Collis volgens zijn methode de door hem veronderstelde invloed van esoterisme kan laten zien. Om esoterisme bij Peter aan te kunnen tonen, gebruikt Collis onder meer 329 boeken `which provide a unique insight into the mindsets of two of Petrine Russia’s most prominent foreign servitors’ (p. 36). Die `servitors’ waren de twee Schotten die voor tsaar Peter in Moskou onderwijs en wetenschappen introduceerden en organiseerden.
Collis’ keus voor deze twee kan niet beter. De eerste, Robert Areskin (Erskine) (1677-1718), in Schotland geboren, gepromoveerd in Utrecht en in Petersburg begraven, reorganiseerde na zijn aankomst in 1704 in Moskou de Apothekerskanselarij. Hij maakte het tot een natuurwetenschappelijk onderzoeks- en opleidingsinstituut. De Nederlandse reiziger Cornelis de Bruin ging in Moskou bij hem langs en was onder de indruk van wat hij daar in 1710 aantrof aan onderzoeksfaciliteiten. Toen de hoofdstad verhuisde naar Petersburg, verhuisde Areskin de collecties dieren, planten en zaden mee. Hij werd in Petersburg nu ook hoofd van Peters encyclopedisch wetenschapscentrum, de ‘Kunstkamera’. Hij vulde de Kunstkamera met twee grote Amsterdamse naturalia-collecties waarop de apotheker Albert Seba hem geattendeerd had. Dat waren Seba’ s eigen collectie en die van Frederik Ruysch.
Jakob Bruce (1670-1735), de tweede keus van Collis, was in Rusland geboren uit een Schotse vader, die in dienst getreden was van de vorige tsaar. Jakob Bruce reisde mee met tsaar Peter in het Grote Gezantschap van 1697-1698, ontmoette in Londen Isaac Newton en Edmond Halley, en zette terug in Rusland een Navigatieschool op voor het opleiden van zeeofficieren en landmeters en een Bergschool voor exploratie en winning van delfstoffen. Hij was hoofd van de Artilleriekanselarij, vertaalde monografieën over vestingbouw en deed het astronomisch rekenwerk voor de almanakken en kalenders die hij, samen met een compagnon, liet drukken.
Collis gebruikte naast de boeken van deze twee Schotten ook nog 74 boektitels van een favoriete geestelijke van Peter, die in het buitenland gestudeerd had en aan de Geestelijke Academie in Kiev met zijn studenten teksten van Hugo de Groot, Pufendorf, Locke en Hobbes behandelde. Deze geestelijke, Feofan Prokopovitsj (1681-1736), bestreed Spinoza maar verklaarde zich tegelijkertijd een `vijand van bijgeloof en voorvechter van nieuwe wetenschap’. Prokopovitsj probeerde de bijbel `met de eisen van rede en natuur te verzoenen’.1
Het beeld dat wij van deze drie hebben, is dat van drie verlichte geesten, die voor Peter een kennis-infrastructuur opzetten om al zijn onderdanen de weg uit de middeleeuwen naar de moderniteit te helpen vinden. Wie zo denkt heeft het, volgens Collis, bij het verkeerde eind. Die heeft het esoterisch gedachtegoed van deze drie veronachtzaamd. Collis wil dit gedachtegoed zoals gezegd aantonen met boeken uit hun bibliotheken.
Hoe gaat hij nu te werk om zijn these te onderbouwen? Collis maakt uit de titels die behoorden tot de bibliotheken van Bruce, Areskin en Prokopovitsj een selectie. Voor elk daarvan publiceert hij achterin zijn boek twee lijsten met, in zijn ogen, titels die zijn stelling bewijzen: een lijst met hun alchemistische boeken en een lijst met hun esoterische boeken.
Op de lijst van alchemistische boeken van Areskin staan bijvoorbeeld van Herman Boerhaave A new method of chemistry (Londen 1727) en Elements of chymistry (Londen 1732). Boerhaave legt op p. 200-204 van Elements uit waarom hij niet afwijzend staat tegenover scheikundige proeven die metalen moeten veranderen: `Beet!’, zegt Collis.
Boerhaave had in Leiden een laboratorium voor scheikundige experimenten waarin hij veel tijd doorbracht met zoeken naar stoffen waar alchemisten al heel lang naar zochten. Luuc Kooijmans laat in zijn recente biografie Boerhaave aan zijn studenten vertellen hoe hij jaren naar alcahest had gezocht, want hij was erachter gekomen dat het niet bestond. Het was het middel waarin je alles zou kunnen oplossen, en dat als medicijn alle ziektes kon genezen, en volgens Paracelsus misschien ook wel de steen der wijzen. Alcahest bestond niet, maar Boerhaave bleef experimenteren om goud te maken. Metalen hadden een leeftijd. Het oudste was goud, het op een na oudste kwikzilver. Als kwikzilver maar lang genoeg in de aarde zat, zou het goud worden. Niet alleen Boerhaave in Leiden was dat proces van veroudering aan het versnellen door verhitting. Ook door George Wilson 2 in Engeland werden potten met kwikzilver jarenlang onder constante temperatuur verhit om het verouderingsproces te bespoedigen om goud te krijgen. Ja, u weet dat dat niet kan lukken, maar dat wist Boerhaave nog niet. Het controleren van de beweringen van de alchemisten, zoals hij deed, maakt hem nog geen alchemist. Alchemist was een term die ook in Boerhaaves tijd onderzoekers aanduidde die niet modern bezig waren. Als je modern was liet je `al’ weg en hield je je bezig met chemie.
Robert Boyle noemde zijn boek The sceptical chymist (Londen 1661). Toch staat ook zijn boek op Collis’ lijst van alchemistische boeken. Wij kennen de Wet van Boyle, zijn gaswet. Een wet die het resultaat was van onafhankelijk denken, nauwkeurig en systematisch experimenteren met gebruikmaking van de net uitgevonden luchtpomp. Boyle nam afscheid van de indeling in aarde, water, vuur, lucht en aether van Aristoteles en stelde een andere indeling voor, namelijk in elementen, die scheikundig verder onsplitsbaar waren. Zijn werkwijze wordt tot vandaag nagevolgd.
Andere auteurs op de lijsten van Collis waren Aristoteles blijven volgen, maar blijken veel te weten van zaken die Areskin en Bruce beroepsmatig interesseerden, zoals Johann Rudolph Glauber, respectievelijk no. 56 en no. 31 op de lijsten van Areskin en Bruce. Glauber had zijn laboratorium in Amsterdam. Chemici kwamen van ver om bij hem de kunst af te kijken. Hij had de naam een goede praktische onderzoeker te zijn. Hij had o.a. het heilzame effect van bronwateren beproefd. Tsaar Peter liet Areskin op zijn territorium de ene geneeskrachtige bron na de andere ontdekken.
Steven Blankaart, een arts uit Middelburg, hij staat ook op beide lijsten. In een van de door Collis genoemde titels van Blankaart is een nieuwe handleiding voor het balsemen van lijken te vinden. Een kunst die, als je met de tsaar op oorlogspad bent, te pas kan komen als je als zijn lijfarts zijn lijf onverhoopt toonbaar naar Moskou moet laten transporteren.
Simon Witgeest, Het natuurlyk tooverboek (Amsterdam 1695), staat bij Jacob Bruce op de lijst. Niks alchemistisch, het bevat goocheltrucjes. Nuttig voor de artillerist Bruce, want er staat een handleiding in over alle soorten buskruit, en welke soort het geschiktst is voor welk stuk vuurwerk. Vuurwerken maken en afsteken was een serieuze hobby van tsaar Peter. Omdat hij aan scheikundige proeven deed in het middeleeuws denkende Rusland werd Bruce voor een tovenaar gehouden.
Collis noemt het gerucht dat Bruce in de zomer zijn vijver kon laten bevriezen. Ik vond deze truc uitgelegd op p. 54-55 van het Tooverboek: neem een emmer bewaarde sneeuw, voeg zout toe, roer goed en houd de emmer daarbij in water. Dat water zal bevriezen. Voilà!
Ook de jezuïet Athanasius Kircher komt op de lijsten van Collis voor. Hij schreef over bergbouw Je moet dan weten dat er in de bergbouw en de geologie, net als in de chemie, nog niet zo veel vorderingen waren gemaakt als in de sterrenkunde en natuurkunde. Het was in die métiers dus nog behelpen. Zelfs als Kircher in de tijd van Peter op punten achterhaald was, kun je je voorstellen dat Bruce wel wilde weten wat er vroeger over ijzerwinning geschreven was. De apotheker Albert Seba kende dat probleem met oude schrijvers. Toch noemde hij het lezen van die oude schrijvers als eerste manier om kennis te vermeerderen: ‘de werken der voorgaande schrijvers, de welke ons voorlichten; en schoon in eenige delen gebrekkig, zyn zy echter van grote nuttigheit in andere’.
Collis beschouwt bovengenoemde titels als alchemistisch en esoterisch, maar houdt er geen rekening mee dat voor Bruce en Areskin een boek van `voorgaande schrijvers’, hoewel `in delen gebrekkig’, toch `van groot nut in anderen kan zijn’. Collis kijkt terug vanuit het heden en oordeelt met de kennis van nu. Dat is zot.
Er is nog een ander ernstig bezwaar tegen de methode Collis. Om de overtuigingen en meningen van Bruce en Areskin aan te tonen gebruikt Collis niet alleen de (vermeende) meningen van de schrijvers van de boeken in hun bibliotheken, maar ook de (vermeende) politieke en religieuze overtuigingen van familie en kennissen van Bruce en Areskin. En wat leert ons de overtuigingen te kennen van iemands familieleden of huisleraar? We weten toch niet of hij enige affiniteit had met familielid of huisleraar, eenzelfde politieke overtuiging of dezelfde religieuze opvattingen?
Collis verzuimt de vraag te stellen wat iemands bibliotheek ons eigenlijk zou kunnen leren. Toch niet meer dan dat die persoon boeken had? We weten toch niet of die persoon ze zelf gekocht had? Of geërfd? Of gekregen? Of gelezen? De boeken gebruikt had om de inhoud te weerleggen of juist toe te passen?
Collis concludeert: `Erskine’s library is an excellent indicator of his deep interest in alchemical matters’ (p.145). Kenmerkend voor Collis’ betoogtrant is dat hij ferme beweringen, zoals ook deze laatste, in een volgende zin alweer terugneemt: ‘However, this does not necessarily mean that Erskine actively engaged in alchemical pursuits during his time in Russia […] one can not draw on an alchemical oeuvre as with other physicians of the period’. Dat verhindert Collis niet de introductie tot het tweede hoofdstuk af te sluiten met: “No legends exist in Russia concerning the Faustian sorcery of Erskine as they do with Bruce, yet this does not detract from the fact that in many ways they shared a similar outlook regarding science, esotericism and religion. Thus when light is shed on this side of Erskine’s life and character it also directly reflects onto both Peter the Great personally and Petrine Russia as a whole, as the Scottish physician was able to exert tremendous influence at a critical period in the tsar’s attempt to transform Russia’.
Ik geef nog een laatste voorbeeld van een methode van Collis: insinueren, in plaats van argumenteren. De apotheker Albert Seba stuurde Areskin een cadeautje, een glaasje met fosfor. Collis zoekt citaten over fosfor bij elkaar waar aan deze nieuwe vinding wordt gerefereerd `in mystical and spiritual terms’. Hij vindt iemand die fosfor `perpetual fire’ noemt en iemand anders die het ‘philosofic fire’ noemt. Dan haalt hij een autoriteit uit de twintigste eeuw aan die ‘tellingly states “the discovery of phosphorus would seem to have encouraged rather than detracted from the pursuit of the philosophers’stone” (p.146). Zo kan hij Seba’s cadeau van een onsje fosfor typeren als `alchemistisch’ en een stap op een verkeerd, oud spoor.
Het is veel interessanter een ander verhaal over dat cadeautje te vertellen. Fosfor is in 1674 bij toeval ontdekt door iemand die de instructies volgde van een alchemieboek om uit urine een vloeistof te maken die zilver in goud kon veranderen. Zo bracht de kunst der alchemie nieuwe chemische feiten aan het licht. De uitvinder verkocht het geheim aan een vriend van Leibniz, die op zijn beurt over de nieuwe stof in het Journal des Scavans publiceerde. Leibniz ging in een eigen laboratorium fosfor bereiden uit urine die hij verzamelde door soldaten in tonnen te laten plassen. Trots stuurde hij in 1678 wat fosfor aan Christiaan Huygens. Op die manier kun je laten zien hoe het indertijd toeging in de republiek der geleerden. Een Amsterdamse apotheker die fosfor stuurde aan het hoofd van het wetenschappelijk centrum van Rusland, stapt dan, als je het op die manier vertelt, niet verder voort op een oud verkeerd spoor, maar is groot nieuws! een bewijs dat ook Rusland, zij het met enige vertraging, deel uitmaakte van deze republiek der geleerden. Zo heb ik over dat glaasje fosfor verteld.3
Ik heb bij Collis geen bewijs gevonden voor de aanwezigheid van esoterisch gedachtegoed bij Areskin of Bruce, noch bij Peter. Collis’ argumenten leggen geen gewicht in de schaal.
Collis kijkt vanuit onze tijd terug en toont aan wat iedereen al wist, namelijk dat `de voorige schrijvers’ niet over onze kennis beschikten, vaak mythisch dachten en doorgingen Gods schepping te prijzen. Kijk toch liever in de omgekeerde richting en zoek, vind en beschrijf al die kleine stapjes vooruit welke die bijzondere, zelfstandig denkende mensen hebben durven zetten.
JOZIEN J. DRIESSEN VAN HET REVE
Noten
1. James Cracraft, `Feofan Prokopovich’, in: J.G. Garrars (red.), The eighteenth century in Russia (Oxford 1973), p. 75-105, aldaar p. 89 verwijst naar Rassoezjdenië o bezbozjii [Beschouwingen over het atheïsme] (Moskou 1774), speciaal p. 15-18 tegen Spinoza.
2. George Wilson, A complete course of chemistry (Londen 1709). Op p. 405 staat hoe zijn experiment na vier jaar verwoest werd.
3. J J. Driessen van het Reve, De Kunstkamera van Peter de Grote (Hilversum 2oo6). Digitaal: http:// dare.uva.nl/document/144935
Boekbespreking van Robert Collis, The Petrine instauration.Religion, esotericism and science at the court of Peter the Great, 1689-1725 verscheen in MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING JACOB CAMPO WEYERMAN 36 (2013), 1, 74-77.ht